Overmatige netheid

Het is verwonderlijk, hoe druk zich velen maken
Omtrent hun lichaam en huishoudelijke zaken;
Terwijl op dat, wat waarde heeft niet wordt gelet,
En daarop niet met ernst het harte wordt gezet,
Het huis moet zijn gemeubeld naar den laatsten smaak,
En ondertussen ligt hun arme ziel nog braak.
Zijn buitenzijde ook moet zeer veel schoons vertonen,
Terwijl daar binnen soms de zonde en wellust tronen,
Hun lichaam is versierd met allerhande tooi,
Aan allerhande ellende is nog hun hart ten prooi.
Geen enkel smetje moet op 't kleed te vinden zijn,
Hun leven nogtans is bezoedeld en onrein.
Hoe keurig en hoe kies zijn velen op het eten,
Die nogtans 't geen hun ziel kan voeden, gans vergeten!
Wat noodig is voor 't lijf, wordt om het zeerst betracht,
Doch om het Levend Brood in 't minste niet gedacht.
Van buiten is dus alles keurig, net en fijn,
Van binnen is het vol van doodelijk venijn.

John Bunyan