John Warburtons rijkste maaltijd

Warburton leefde met z'n gezin in zeer grote armoede. Hij had 's avonds gepreekt en had nog 7 mijlen huiswaarts te gaan. Onderweg voelde hij z'n honger al, maar hij wist dat er thuis niets te eten zou zijn. Toen hij laat thuis kwam en z'n vrouw en kinderen al op bed lagen ging hij met een kaars kijken of er nog ergens een oude broodkorst lag:

"Na enige tijd gezocht te hebben vond ik een oude korst, die al lang daar moet gelegen hebben, want zij was zo hard als een steen, en ongeschikt voor voedsel. Toen nam ik een kop water, en als ooit mijn ziel tot God in het gebed* uitging, was het toen, of het Hem behagen mocht die spijze te zegenen tot stilling van mijn honger. En hoe zoet werd ik er bij gebracht, dat Jezus water in wijn veranderde op het bruiloftsfeest. Ik geloofde ook, dat Hij was gisteren en heden en tot in eeuwigheid Dezelfde. Ik zag tot Hem op, evenals een kind en smeekte Hem of Hij dit stuk brood met water wilde zegenen, en ik mocht ondervinden, dat Hij mijn God was.
O, hoe dierbaar waren mij deze woorden: "De mens zal bij brood alleen niet leven, maar bij alle woord, dat door de mond Gods uitgaat". Matth. 4:4. Ik was zeer aangedaan en zegende, loofde en dankte Zijn majesteit voor het rijke voedsel, dat ik te eten kreeg. Wat was mijn ziel klein voor Hem! Ik nam de droge korst, maar zij was zo zacht en smakelijk gemaakt door de liefde en barmhartigheid van God, dat voorzeker het manna voor de Israëlieten niet zoeter geweest kan zijn. Ik loofde en dankte God en nam ook het water. Dit was mijn smaak aangenamer dan de lekkerste wijn, die ik sindsdien ooit gedronken heb. Nooit gevoelde ik mijn lichaam meer verkwikt of mijn eetlust meer bevredigd, dan op dat ogenblik.
Ik was van alles rijkelijk voorzien, en mijn ziel overdacht deze woorden: "De zegen des Heeren die maakt rijk en Hij voegt er geen smart bij. Beter is een gerecht van groen moes, waar liefde is, dan een gemeste os en haat daarbij". Spreuken 10:22 en 15:17."

Uit: 'Weldadigheden van een Verbonds-God' door J. Warburton, uitgave 1958 (Drukkerij Fa. C. van Velzen, Krabbendijke), blz. 91 en 92.


Zeer nauw verwant hieraan is hetgeen W. à Brakel schrijft in 'De redelijke Godsdienst', oude druk, blz. 429 ('Van de rechtvaardigmaking'), als volgt:

O, hoe verkwikkelijk is zelfs een korstje droog brood, als men het aanmerkt als gekocht door het bloed van Jezus Christus, en dat men er daardoor eigendom aan heeft; het kan hun van liefde en blijdschap de tranen uit de ogen wel doen vloeien.


* Over het bidden van Warburton schrijft J.C. Philpot in hetzelfde boekje (blz. 223) het volgende:

"Ik heb nooit een leraar ontmoet wiens gebed op de predikstoel, of wiens gesprek buiten de predikstoel, zo overtuigend en zo zalvend was. Inderdaad, nooit hoorde ik iemand, hetzij voor het ontbijt, of voor de middagmaaltijd, om zulk een zegen vragen, zoals hij dit deed. Er was zulk een eenvoudige, zulk een eerbiedige en toch kinderlijke toenadering tot God; zulk een zalving in zijn weinige woorden, dat deze op een bijzondere wijze de maaltijd scheen te heiligen."


Na heel zijn leven ontzettend veel door de duivel bestreden te zijn, gebeurde op zijn sterfbed het volgende:

"Toen alles stil was in de kamer, barstte hij in een luid gelach uit en riep met een zegepralende stem uit: "Hé duivel, nu kan ik u uitlachen. O, gij vervloekte, liegende ellendeling! Gij zei mij, dat ik in wanhoop sterven zou en dat ik de grootste huichelaar was, die ooit geboren was. Ik ben geen huichelaar. Komt nu, komt nu met geheel uw helse stoet. Ik vrees u niet. In de Naam van mijn God zal ik u verhouwen".

(Blz. 227)