Ambrosius vergelijkt hoe iemand die buiten het verbond is op alles ziet, i.t.t. iemand die in het verbond is.

Een mensch buiten het verbond zijnde, en op God ziende, is Hij een verteerend vuur;
Ziet hij op de wet, die is een vonnis der verdoemenis;
Ziet hij op de aarde, die brengt niet dan distelen voort van wege de zonde;
Ziet hij op den Hemel, de poort is gesloten;
Ziet hij op de tekenen des hemels, het vuur, de hemelsche verhevelingen, de donder, die jagen hem een schrik aan.

Maar, o mijne ziel! dit is uwe staat niet. Een mensch, die met God in het verbond is, ziet met een geheel ander oog op al deze dingen.
Ziet hij op God, hij zegt: Dit is mijn Vader;
Ziet hij op Christus: dit is mijn oudste Broeder;
Ziet hij op de Engelen: deze zijn mijne bewaarders;
Ziet hij op den hemel: dit is mijn huis;
Op de teekenen des hemels, het vuur, de hemelsche verhevelingen, den donder: deze zijn niet dan de werkingen van mijns Vaders macht;
Op de wet: de Zone Gods heeft die voor mij volbracht;
Ziet hij op den voorspoed: God heeft nog betere dingen voor mij weggelegd;
Ziet hij op tegenspoed: Jezus Christus heeft veel meer voor mij geleden dan dit is;
Ziet hij op den duivel, den dood en de hel, hij zegt met den Apostel: "Dood! Waar is uw prikkel? Hel! Waar is uwe overwinning?"

Overgenomen uit: Isaäc Ambrosius' boek "Het Zien op Jezus", 17e druk, 1999; blz. 191/192.